Ik weet het nog goed: toen ik nog een kind was, was iemand van 50 jaar al onnoemelijk oud. In de vage herinnering die ik nog van mijn opa heb, degene die ik gekend heb, leek hij ontelbaar oud, bij ons thuis zittend in de ‘stoel van opa’, zo’n stoel met oren. Hij is met 72 jaar overleden. Mijn vader mocht op z’n 59e ‘eruit’, met de VUT, om plaats te maken voor jonge collega’s. In mijn beleving paste dat ook wel. Ik was toen zelf net zo’n beetje klaar met mijn studie en vond mijn vader al best wel ‘op leeftijd’, net zoals zijn vrienden en ook zijn broers. Mijn vader was wel heel vitaal, altijd op de fiets (en fietste me er nog lang uit) of bezig met dingen. Hij heeft het werk nooit gemist, heerlijk genoten van zijn vrije tijd.
Inmiddels begin ik de leeftijd te naderen waarop mijn vader uit het werkzame leven stapte. Duurt nog wel even, maar toch … . Ik kan me nog zo goed herinneren hoe het was toen ik studeerde, toen ik mijn eerste baan had. Het lijkt wel als gisteren. Tijd vliegt.
Ik kan er niet met mijn 59e mee stoppen, zou dat ook niet willen. Ik kan er zelfs niet op mijn 65e mee stoppen, zoals het er nu uitziet. Zit ik niet mee. Ik werk met plezier, kan me haast niet voorstellen dat ik geen werk meer zou hebben.
‘De derde levensfase: het geschenk van de eeuw’ is de titel van het advies dat de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) onlangs heeft gepubliceerd en dat flink door de media is opgepakt. https://www.raadrvs.nl/documenten/publicaties/2020/01/08/de-derde-levensfase-het-geschenk-van-de-eeuw
Wat te doen met de ouderen, die zich niet oud voelen. Allereerst natuurlijk een etiket opplakken. De 3e Levensfase. De 3 spreekt me wel aan, fascinerend getal. Maar wat houdt die fase nu in? Zoals ik het lees is het dat stuk van je leven tussen pensionering en het stukje net voor de kist. Voor veel mensen, steeds meer mensen, een periode waarin je niet ‘achter de geraniums’ gaat zitten, met een borreltje met suiker of een breiwerkje.
Wat doe je met die tijd?
Het is een periode waar je nog vol in het leven staat, waarin je nog best zou willen werken, maar niet meer wilt ‘moeten werken’. Het is een periode waarin je tijd hebt om dat te doen wat je in je tweede levensfase niet hebt kunnen doen, omdat tijd en/of geld onbraken. Misschien is er nog steeds geen geld, maar tijd wel.
Wat doe je met die tijd? Zorg je voor de kleinkinderen, zodat je kinderen kunnen blijven werken zonder alles aan de kinderopvang kwijt te zijn? Zorg je voor je ouders, als mantelzorger? Ga je op vakantie, op reis, op stap? Wil je blijven werken, in het ‘reguliere’ werkproces? Waarom niet, vorig jaar kon het ook nog, waarom nu niet meer? Omdat je de AOW-leeftijd hebt bereikt en van rechtswege wordt ontslagen? Dat is een afspraak, vaak geen noodzaak. In de krappe arbeidsmarkt zou het best een oplossing kunnen zijn, voor meerdere partijen. Kan dit altijd? Nee, denk het niet. Voor voldoende mensen is het wel op, na zoveel jaar werken. Maar voor anderen?
We doen er met z’n allen nog niet zo heel veel aan, aan levensfase bewust omgaan met de werkenden en zij die niet meer hoeven te werken. Jammer. Er is veel mee te winnen, door stil te staan bij de persoonlijke verlangens en motivaties. Door stil te staan bij mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden of afspraken die in het verleden zijn gemaakt. ‘Dat doen we niet zo, dat gaan we ook niet anders doen!’ Door stil te staan én door te gaan met waar passie ligt, waar arbeidsgeluk is, waar mensen zich nuttig kunnen voelen en anderen zich gelukkiger.
De medezeggenschap
De medezeggenschap kan hier een belangrijke rol in spelen. Gebeurt ook steeds meer. In cao’s worden afspraken gemaakt over het generatiepact, dat op lokaal en bedrijfsnivo kan worden ingevuld. Veelal is dit gericht op de fase net voor de 3e levensfase, maar daarmee ook op de transitie (om er nog maar eens een term in te gooien) na het leven na de pensionering.
Ik denk dat dit, het denken en discussiëren over leeftijd, levensfase, mogelijkheden en onmogelijkheden standaard op de agenda’s van het medezeggenschapsoverleg moet komen te staan. Niet alleen bij Ondernemingsraden, maar ook bij die andere raden. Het is niet alleen een zaak van betaald werk, maar ook van onbetaald werk, van de waarde die we als samenleving aan individuen toekennen, van elke leeftijd, van elke levensfase. Wat mij betreft gaat dit dan niet om alles netjes te reguleren in goede regelingen, maar wel om met elkaar te bespreken waar we, met elkaar, gelukkig van worden en hoe we elkaar daarmee kunnen helpen. Maar uiteraard moet ook dit bespreekbaar zijn.
Oud zijn is vaak maar een relatief begrip. Vaak denken we daar voor anderen anders over dan bij onszelf. Lijkt mij goed om hierbij in gedachten te houden.
Deze column is op 13 januari 2020 gepubliceerd op www.ornet.nl